De kruisgewelfkelder van de familie Bernhard Grünewald wordt in de wintermaanden van november tot februari gebruikt als sfeervolle Straußwirtschaft. Algemene informatie over rheinhessische koeienkapellen De ontwikkeling van de typisch rheinhessische gewelven dateert uit het vroege 19e eeuw. Toen wilden de boeren de opbrengst van hun vee verhogen door middel van stallingssystemen en de mest gebruiken als kunstmest voor hun akkers. In eerste instantie werd het vee op de begane grond van de vakwerkhuizen ondergebracht, terwijl daarboven hooi en stro werden opgeslagen. Deze methode leidde echter vaak tot brand, wat de boeren koste wat het kost wilden voorkomen. Daarnaast rotten de houten balken van de huizen bijzonder snel door warmte en dampen en vonden ziekten een voedingsbodem. In het kader van de secularisatie, waarbij onder andere kerkelijke bezittingen genationaliseerd werden, trokken voor het eerst gebruiksdieren de kruisgewelfkelders binnen. Licht baksteen was goed te verwerken, rotte niet, was bovendien brandveilig en hygiënischer. Een andere reden voor deze bouwstijl is de beproefde statica, waarmee het gelukt om ook grotere ruimtes instortingsveilig te overdekken en zo plek voor meer vee te creëren. Aangezien deze bouwstijl tot nu toe alleen van kerken en kloosters bekend was en een sacraal karakter had, was snel een nieuwe naam gevonden: de koeienkapel! Tot het einde van de 19e eeuw ontwikkelde deze bouwstijl zich tot een statussymbool in Rheinhessen, voordat gietijzeren stangen het gewelf vervingen.


