De St. Remigiuskerk is een van de vroegste Merovingische kerkelijk stichtingen langs de Midden-Rijn. De schriftelijke bewijzen dateren van tot in het jaar 741. Archeologische opgravingen tussen 2010 en 2013 toonden aan dat de kerk ontstond in de tweede helft van de 7e eeuw. Het 23 meter lange stenen gebouw werd op een bestaand Merovingisch begraafveld gebouwd en diende aanvankelijk als begrafeniskerk voor de nabijgelegen nederzetting.
De vondst van een zeldzaam vroegmiddeleeuws doopvont in de toren doet vermoeden dat de kerk al kort na de bouw de status van parochiekerk ontving.
Na de bouw van het Ingelheimer keizerlijk paleis eind 8e eeuw gebruikten Karel de Grote (747/48−814) en zijn opvolgers de St. Remigiuskerk, gelegen op 400 meter afstand, als paleiskerk. Het representatieve kerkgebouw bood voldoende ruimte voor kerkelijke synodes of feestelijke kroningen. In het paleis zelf bestond ongeveer 200 jaar slechts een kleine kapel (drie-apsis kerk). Een centraal, groot kerkgebouw kreeg het keizerlijk paleis pas in de 10e eeuw met de bouw van de zaalkerk.
Vandaag de dag zijn er alleen nog ondergrondse restanten van de Merovingische kerk te vinden. De toren dateert uit de 12e/13e eeuw, het barokke kerkgebouw werd in 1739/40 gebouwd. Het doopvont kan worden bezichtigd in het kader van rondleidingen.














