Om 1150 verliet Hildegard van Bingen met 20 gezellinnen de vrouwenkluis bij het klooster Disibodenberg, nadat haar eerste werk „Liber Scivias“ grote bekendheid had verworven. Haar eerste eigen klooster richtte ze op bij Rupertsberg nabij Bingen. Hier kreeg de abdis, die nu haar teruggetrokken leven als kluizenaar ten behoeve van een openbaar leven opgaf, aansluiting bij de belangrijke verkeerswegen van de Rijn. Vermoedelijk tussen 1155/58 en 1165 ontstond de nieuwe kloosterfaciliteit met de driedelige, representatieve kerk in het midden. In haar bijna 30 Rupertsberger jaren ontstonden de meeste werken van Hildegard. In 1632, tijdens de dertigjarige oorlog, werd het klooster verwoest. De zusters, delen van de kloosterinventaris en de relikwieën van Hildegard vonden opvang in het klooster Eibingen bij Rüdesheim. De Rupertsberger ruïnes werden sindsdien door het convent gebruikt als agrarisch hof, voordat het grootste deel van de nog aanwezige bouwstof in het midden van de 19e eeuw moest wijken voor de aanleg van de Nahe-spoorlijn.
De gewelbkelders op de historische locatie worden beheerd en toegankelijk gemaakt door de Rupertsberger Hildegardvereniging Bingen e.V.
